Poëzie groeit op het massagraf der bedrogen verwachtingen; haar ware wortels bevinden zich echter in de hemel. Het valt dan ook te begrijpen dat ze niet bij machte is de mens met het leven te verzoenen. Wel kan ze een zwak maar duidelijk signaal afgeven aan hen die op het punt staan het bijltje erbij neer te gooien.
We schrijven 1991. Aan het woord is Michel Houellebecq, een jonge auteur van wie op dat moment nog niemand heeft gehoord. De flaptekst waarin hij deze programmatische uitspraken doet, vermeldt dat hij in 1958 geboren is op het eiland Réunion, twee korte films heeft gemaakt (met de weinig vrolijke titels Lijdenskristal en Wankelingen), gedichten schrijft en recentelijk een essay over Lovecraft heeft gepubliceerd – en nu dus het boekje Rester vivant (vertaald als Leven, lijden, schrijven), een ‘methode’ voor de beginnende dichter. De flaptekst vervolgt:
In een permanente, algehele oorlogssfeer bevindt de dichter zich in de frontlinie van alle levenden. Door zijn dagelijkse aanraking met het ondraaglijke zal hij worden blootgesteld aan de verleiding van de desertie, de euthanasie. Hij moet zich verzetten, de waardigheid verachten, bestaan tot hij erbij neervalt. Wie werkelijk wil overleven, moet eerst zien te overleven in beperkte zin. Houd moed.
Zo gezegd, zo gedaan. Tien jaar later is Michel Houellebecq een superster aan het Franse literaire firmament, en de drietrapsraket waarmee hij zichzelf in die positie heeft gelanceerd, is ook in ons land niet onopgemerkt gebleven: de romans Extension du domaine de la lutte (De wereld als markt en strijd, 1994), Les Particules élémentaires (Elementaire deeltjes, 1998) en Plateforme (Platform, 2001) hebben hem verzekerd van een flinke hoeveelheid symbolisch én economisch kapitaal. Dat wil zeggen, als romancier. Maar hoe staat het met de poëzie? De lezers van Elementaire deeltjes herinneren zich ongetwijfeld de merkwaardige gedichten die in die roman voorkomen. ‘Religieuze zangen’ noemde Arnold Heumakers ze, en daar hebben ze inderdaad veel van weg:
Nu wij leven in het licht,
Nu we hier leven dicht bij het licht,
En nu het licht onze lichamen omspoelt,
Onze lichamen omsluit
In een halo van vreugde,
Nu we hier zijn met de rivier in zicht,
In middagen die nooit verkoelenNu we het licht rondom onze lichamen voelen,
Nu we op onze bestemming zijn aangekomen
En van de wereld van het isolement afscheid hebben genomen,
De innerlijke wereld van het isolement,
Om te baden in de onveranderlijke, vruchtbare vreugde
Van een nieuwe wet,
Nu,
Voor het eerst,
Kunnen we het einde van de oude heerschappij beschrijven.
Kan Houellebecq wel dichten, vraag je je af. Is de auteur van Leven, lijden, schrijven, de methode voor beginnende dichters, zelf wel in staat een fatsoenlijk gedicht te schrijven? Ik moet eerlijk bekennen dat ik aanvankelijk dacht van niet. Het zojuist geciteerde, vrij erbarmelijke gedicht komt in de roman weliswaar uit de pen van een beate kloon die zelf al aangeeft dat kunst en wetenschap voor hem en zijn soortgenoten niet zo belangrijk meer zijn (omdat de ‘prikkel van de individuele ijdelheid’ is weggevallen), maar een aantal regels van het gedicht is rechtstreeks ontleend aan Houellebecqs eigen bundel Le Sens du combat (Weerbaarheid, 1996), waarin wel meer van dit soort new age-achtige verzen te vinden zijn – voor mij lange tijd een reden om er nauwelijks naar om te kijken. De nog meer naar gelukzaligheid neigende bundel Renaissance (Wedergeboorte, 1999) maakte zijn zaak er niet sterker op.
Toen kocht ik een cd. Niet de gelikte rock-cd waarop Houellebecq neuzelend zijn eigen gedichten zingt, maar een radio-opname van zevenentwintig gedichten uit Weerbaarheid, door de dichter voorgedragen tegen een achtergrond van experimentele geïmproviseerde muziek. En meteen sloeg de vlam over. Hier klonk de stem van iemand die, conform de les van Leven, lijden, schrijven, het lijden had gecultiveerd en had laten kristalliseren in poëzie. Iemand die een vorm had gezocht en gevonden voor de vormloze pijn van het alledaagse, een vorm waarin die pijn kon worden gecondenseerd en gesublimeerd.
Verreweg de meeste gedichten die Houellebecq heeft geschreven, hebben een metrum en rijm (wat ongetwijfeld de hoon verklaart die hem in sommige kringen ten deel is gevallen, want voor een moderne Franse dichter is zoiets niet comme il faut), en het is nu duidelijk waarom: ze voorzien de amorfe ervaringsstroom van een karkas, van een maat. Tegelijkertijd hebben ze natuurlijk een bepaald effect, dat nu eens komisch, dan weer bezwerend is. Een sonnet waarin de ik-persoon vertelt hoe hij op de grond zijgt in de supermarkt, vlak bij de kaasafdeling. Een elegische mijmering over meisjes in de metro. Een beschrijving van een verblijf in een vakantieclub, met de dichter als observerende buitenstaander. Houellebecq paart een herkenbare, hypermoderne belevingswereld aan een poëtische vorm die eerder aan Baudelaire dan aan zijn eigen tijdgenoten doet denken.
Vaak beschrijven zijn gedichten momenten die vrijwel precies zo terugkeren in zijn romans, alsof het de emotionele bouwstenen zijn waarmee hij zijn oeuvre in elkaar zet: de ziekte en het coma van een vrouw die vergeefs naar liefde heeft gesmacht, de baby die door zijn eigen uitwerpselen kruipt, de jongen met wie de meisjes niet willen dansen, de man die in de supermarkt in elkaar zakt, het zijn voor de schrijver blijkbaar een soort archetypische situaties. Iets vergelijkbaars geldt op taalniveau voor de zinnen die soms letterlijk vanuit een gedicht in een roman worden overgenomen: ‘Elk leven begint in de blik van de ander’, of: ‘Er is een weg, de mogelijkheid van een weg.’ Elders is het tegendeel het geval en lijken de gedichten, die dan de vorm hebben van korte prozastukjes, juist afkomstig uit een groter kader: alsof de schrijver ze niet heeft kunnen onderbrengen, of alsof ze hem te dierbaar waren om in een doorlopend verhaal te verweven.
Door de gedichten ga je de romans (in ieder geval De wereld als markt en strijd en Elementaire deeltjes) anders lezen: minder lineair, minder inhoudelijk, met meer aandacht voor de autonome toon en poëtische kracht van de afzonderlijke passages. De auteur van Leven, lijden, schrijven heeft zijn eigen methode voor de beginnende dichter niet alleen minutieus nagevolgd in zijn poëzie, maar ook verruimd naar het terrein van de roman. Het werk van Michel Houellebecq is één grote ketting van lijdenskristallen.
[Awater 2003:1, © Martin de Haan]