Een happy end voor Michel

‘Als de betekenis van een roman de rewriting ervan overleeft, bewijst dat indirect hoe middelmatig die roman is.’ Dat zegt Milan Kundera in het voorwoord bij zijn toneelstuk Jacques en zijn meester, en de boodschap is duidelijk: een roman moet doen wat alleen een roman kan doen, en een bewerking ervan heeft dus alleen zin als die niet probeert hetzelfde te bereiken, maar zich opwerpt als een ‘variatie’ met een eigen betekenis – zoals Kundera’s toneelstuk een variatie is op Diderots roman Jacques de fatalist.

Ik heb me altijd afgevraagd of die stelling wel klopt. Zou een bewerking niet met andere middelen hetzelfde doel kunnen bereiken? Kundera’s stelligheid heeft natuurlijk alles te maken met de verfilming van De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, die inderdaad niet veel meer doet dan op tamelijk pathetische wijze het verhaaltje navertellen, maar er zijn ook verfilmingen die wel degelijk de kern van het boek raken, juist door het maken van eigenzinnige, filmische keuzes. Denk bijvoorbeeld aan Le Temps retrouvé van Raúl Ruiz, die Proust recht doet zoals een pianist een sonate recht kan doen: door te laten zien wat er altijd al lijkt te zijn geweest, maar wat we nog nooit eerder zo hadden gezien.

Ook een literaire vertaling is een rewriting die met geheel andere middelen, de woorden van een andere taal, hetzelfde effect wil bereiken en juist daardoor een nieuw licht op de oorspronkelijke tekst kan werpen. Elke vertaling (en van eenzelfde boek kunnen oneindig veel verschillende vertalingen worden gemaakt) is een impliciet leesvoorstel, dat dwingender wordt naarmate de vertaalkeuzes meer door de tekst zelf lijken te worden gedicteerd – terwijl een andere, niet per se slechtere vertaler heel andere keuzes zou maken. Literair vertalen, en uitvoerende kunst in het algemeen, is zoeken naar het magische punt waar het geheel en de delen naadloos in elkaar grijpen, en dat punt ligt niet voor iedereen op dezelfde plaats.

Bij mijn eigen vertalingen van de boeken van Michel Houellebecq heb ik dat proces vaak heel bewust ervaren, met name met betrekking tot de vraag hoeveel ironie erin mee moet klinken. In mijn ogen (en dus in mijn vertalingen) is Houellebecq een schrijver die je met zijn ene hand iets geeft en het met de andere direct weer afpakt: hij schrijft moralistische romans zonder eenduidige moraal, spreekt zichzelf tegen en vindt dat niet erg, relativeert zijn eigen boude beweringen door die in de mond van onbetrouwbare vertellers te leggen of ze te verwoorden in een stijl vol onverwachte registerwisselingen, en juist daardoor is hij ‘gevaarlijk’, zoals elke schrijver die met zijn woordenbouwsels geen houvast biedt, maar nu juist elk houvast tijdelijk wegneemt.

Daarom was ik erg benieuwd naar de filmbewerking die Oskar Roehler heeft gemaakt van Elementaire deeltjes, het boek waarmee Houellebecq wereldwijd bekend werd, en dat ook al meermalen voor toneel is bewerkt. Een film maken van een roman met zo’n enorme historische en thematische spanwijdte (van eind 19de eeuw tot eind 21ste eeuw, van kwantumfysica tot new age) is sowieso al haast een onmogelijke opgave, en als die film dan ook nog eens met geheel eigen middelen moet zien te bewerkstelligen wat het boek in woorden bereikt, lijkt een succesvolle verfilming bij voorbaat uitgesloten – maar dat dacht iedereen ook van À la recherche du temps perdu, tot Ruiz het tegendeel bewees.

Het moet gezegd, Roehler is niet bang geweest om in te grijpen in de stof en keuzes te maken die het evenwicht van de film ten goede zouden komen. De historische analyse en het toekomstbeeld van de gekloonde nieuwe mens zijn weggelaten, de setting is verplaatst naar Duitsland, Annabelle pleegt geen zelfmoord maar leeft nog lang en gelukkig samen met Michel (die in de film Michael heet en door zijn liefde lijkt te genezen van zijn wereldvreemdheid), en alle sociologische, moleculairbiologische en kwantumfysische beschouwingen zijn geschrapt. Wat overblijft is een verhaal over twee halfbroers die door hun hippiemoeder in de steek zijn gelaten en beiden op hun eigen manier het contact met de wereld en de andere mensen kwijt zijn.

Dat zou voldoende kunnen zijn voor een bescheiden film waarin een van Houellebecqs stellingen, namelijk dat de vrijheid-blijheidcultuur van de jaren 60 tot liefdeloosheid heeft geleid, op al dan niet komische wijze aanschouwelijk wordt gemaakt. Maar zo’n film zou gemakkelijk het verwijt kunnen krijgen dat hij niet meer is dan ‘de illustratie van een idee’, zoals Volkskrant-recensent Willem Kuipers van het boek zei, en misschien is dat wel de reden waarom Roehler elke generalisatie achterwege laat: het verhaal van Bruno en Michael met hun rare hippiemoeder staat geheel op zichzelf, er wordt niet eens een link gelegd naar Michaels wetenschappelijke werk (dat in het boek niets minder is dan een technische remedie tegen genoemde liefdeloosheid).

Heeft Roehler de roman niet goed gelezen? Durft hij Houellebecqs politiek incorrecte provocaties en tegenstrijdigheden niet aan? Elementaire deeltjes is een film geworden zonder lef en zonder urgentie, met een semi-happy end waaruit we lijken te moeten opmaken dat het allemaal heus zo erg niet is als Houellebecq ons voorhoudt – verder reikt Roehlers visie op het boek blijkbaar niet. Het voortreffelijke spel van het koppel Bruno (Moritz Bleibtreu) en Christiane (Martina Gedeck) kan daar weinig aan veranderen, en Roehler wordt ook niet geholpen door de miscasting van Christian Ulmen als Michael (met ijdele haarlok en permanente Mona-Lisaglimlach die zijn wereldvreemdheid moet symboliseren) en het klungelige, Tatort-achtige camerawerk.

En wat vindt Michel Houellebecq er zelf van? In zijn weblog op michelhouellebecq.com meldt hij dat hij de film nog niet heeft gezien, maar dat hij verbluft was toen die er ineens bleek te zijn. Parallel aan Roehlers Duitse project liep er namelijk ook een Frans filmproject, met Philippe Harel (die ook Houellebecqs eerste roman, De wereld als markt en strijd, heeft verfilmd) als beoogde regisseur en Houellebecq zelf als scenarioschrijver. Dat project is vastgelopen bij gebrek aan een geldschieter. En het Duitse project? Dat was hij domweg vergeten.

  • Oskar Roehler, Elementarteilchen, 2006

[De Groene Amsterdammer, 6 oktober 2006, © Martin de Haan]